Waar zijn zij, die met mij liepen
In de vroege morgen van mijn jeugd,
Door kronkelende paden die ons riepen,
Waar bloemen zoet de weg versierden,
En blijde vogels hun lied zongen,
Terwijl beekjes zacht hun weg vonden?
Oh, waar zijn al die blijde gezichten,
Die de stralende zaal vulden,
Met liefdevolle harten in het licht,
Reagerend op de vreugdevolle klanken?
Met blozende wangen en stralende ogen,
Droomden ze van vreugde zonder zorgen.
Sommigen gleden zachtjes voort,
Door de zomerse bries gedragen,
Als een droom gedragen door melodieën,
Genieten zij van het gouden dagen,
Baden in het zonlicht van plezier,
En vieren hun rijkdom hier.
Maar anderen werden ruw meegenomen,
Door donkere stormen voortgedreven,
Met dreigende wolken die zich tonen,
Verliest de hemel zijn heldere leven,
Tot ze, moe van zorg en strijd,
Wegzinken in duisternis en spijt.
En sommigen, wier dromen vergaan,
Als een verwelkte en verlaten bloem,
Voelen de kilte van de tijd slaan,
En sterven in hun schoonheidsbloei,
Nog jong worden zij naar het graf gebracht,
Waar stilte hun laatste uur wacht.
En sommigen rusten in het graf,
Onder de altijd groene grond,
Waar stervelingen geen tranen hebben,
Vrij van zorgen, rusten zij gezond,
Verlost van zorg, bevrijd van pijn,
Rusten zij, o God, in U, rein.
En enkelen blijven over, strijden voort,
Door gevaren die hen dagelijks dreigen,
Rouwen om allen die zijn verloren,
Huilen, strijden, hopen, en streven,
Dat zij in de hemel elkaar zullen groeten,
En vreugdevol elkaar ontmoeten.
Gedicht "Vrienden van mijn jeugd" door Annie R. Smith
Commenti